er zit een merel in de bladerarme beukenhaag;
hij overwintert naast de vetbol die mijn moeder er hing.
zijn verenkraag hoog opgetrokken.
hij verdraagt geen enkele vogel naast zich,
eist het schaarse voedsel voor zich op en
kijkt ons schaapachtig aan als de granen zijn opgepikt.
mijn moeder toont haar lege handen,
mijn vader vloekt en houdt de volgende bol
voor de meesjes en de musjes.
en ik, ik frons mijn wenkbrauwen en strooi
even later broodkruimels in de sneeuw.
de merel veroert niet, wacht niet op dooi.
hij overwintert naast de vetbol die mijn moeder er hing.
zijn verenkraag hoog opgetrokken.
hij verdraagt geen enkele vogel naast zich,
eist het schaarse voedsel voor zich op en
kijkt ons schaapachtig aan als de granen zijn opgepikt.
mijn moeder toont haar lege handen,
mijn vader vloekt en houdt de volgende bol
voor de meesjes en de musjes.
en ik, ik frons mijn wenkbrauwen en strooi
even later broodkruimels in de sneeuw.
de merel veroert niet, wacht niet op dooi.
Reacties
Een reactie posten