Doorgaan naar hoofdcontent

Posts

Posts uit 2014 tonen

opmerkelijk

opmerkelijk hoe dauw in spinnenwebben opmerkelijk ook hoe regen dood ligt in plassen op het pad hoe zonlicht op natte varens remarkable how dew in cobwebs remarkable also how rain lies dead in puddles on the path how sunlight on wet brackens

rode pepers

in de keuken staan rode pepers voor het raam in een grote glazen bokaal. ik bekijk ze dag na dag als waren het geleden beelden. het zijn er te veel, zowel de pepers als de beelden, zo veel dat ik vanaf nu, hardop spreek van een zuiderse kust waar mensen schateren om hun gepeperde temperament en waar elk ondoordacht gebaar zijn scherpte verliest in de zeebries. "wat maakt het uit", dansen ze, "morgen staan we weer in brand." in the kitchen you can find red chilies before the window in a big glass bowl. there are too many of them, so many that from now on, we can spice up every dish for a year, spice them up so much that we can pretend to live more south, where it never rains, the chili can dry in the sun, instead of behind glass.

denappels rapen

denappels verzamelen, zure lucht hangt traag tussen rechte boomstammen alsof ze met een strak penseel, meetlat ernaast, aan de hemel ophangen. straks stapel ik hout even strak in de kachel, laat vlammen hun gang gaan. de schouw dompt dan dikke, natte rook voor het vuur doorbreekt en alles wat ik het te eten geef meedogenloos verteert, zoals ik dat deed met iedereen die wat te dicht in mijn buurt verbleef. Denappels verzamelen [herwerking] denappels verzamel ik in een grote papieren zak, zure lucht hangt traag tussen rechte boomstammen alsof ze met een strak penseel, meetlat ernaast, aan de hemel werden opgehangen. straks stapel ik hout even strak in de kachel en strijk ik lucifers aan tot vuur aan de denappels likt. de schouw dompt dan dikke, natte rook voor de vlam waarlijk doorbreekt en alles wat ik het te eten geef meedogenloos verteert, zoals zij dat ook deed met iedereen die wat te dicht in haar buurt verbleef. collecting pine cones, s

Aan de boskant - negen

Het Vuurfeest was het feest bij uitstek waarmee in dit bos de ingang van de donkere seizoenen aangekondigd werd. Nog eenmaal kwamen de dieren bij elkaar om daarna de strijd met de koude aan te gaan. Elk op zijn eigen manier. Sommigen vatten een lange reis aan, anderen groeven zich in en gaven zich over aan slaap en dromen, en nog anderen teerden op het weinige voedsel dat voorhanden was en genoten van de eenzaamheid en de stilte tussen de bomen. Zilvervleugel was er nog nooit geweest. De twee vorige jaren had zij en haar familie de uitnodiging wel ontvangen, maar waar zij oorspronkelijk vandaan kwam, hadden ze dat feest nooit gevierd. Ze had het telkens achteloos laten passeren, wat viel er immers te vieren aan het vooruitzicht op vijf maanden koude. Springeekhoorn moest haar echter niet lang overtuigen om haar mee te krijgen, al wilde ze toch de zekerheid dat het geen bacchanaal was. Dat was het geenszins, zei hij, het was een fijn om alle naaste buren bij elkaar te zien. Zeker als

Aan de boskant - acht

Het duurde tot de nachten langer en kouder werden dat Springeekhoorn besefte dat ze een andere en een meer beschutte plaats moesten hebben om te slapen. Drie volle dagen werkte hij de naad uit zijn lijf om zijn idee daarover uit te voeren. Hij had er niets over verklapt aan Zilvervleugel en aanvankelijk voelde zij zich behoorlijk buitengesloten, maar toen zij zag hoe hij allerlei wat hij kon gebruiken uit het bos ging halen en hoe indrukwekkend hij de takken tussen de ramp en de brugpijler weefde, slaakte ze gilletjes van plezier. Springeekhoorn wou absoluut klaar zijn op de dag dat het Vuurfeest gehouden werd, de dag dat de winter officieel begon. Dan zouden ze een stek hebben om thuis te komen, iets om zich een hele winter warmpjes in te nestelen. En het lukte, een paar uur voor het Vuurfeest zou beginnen, legde hij er de laatste hand aan, ook al was Zilvervleugel al de hele dag aan het zeggen dat het al lang goed was, het zag er prachtig uit. Maar hij wou die binnenkant opfleuren me

laat maar

die fikse wandeling vanmorgen had ik aan mezelf beloofd, net als de twee koffies voor hem en de twee kopjes kamillethee voor mij. elke dag houdt wel ergens een belofte in, eentje waar ik in geloof, de rest, ach de rest, dat hoeft nu even niet, laat maar. The long walk this morning was promised to myself, just like the two coffees for him and the two cups of camomile tea for me. every day holds a promise somewhere, one I can believe in, the rest, o the rest, it doesn't have to, really, just leave it for a while.

één nacht

op één nacht tijd viel het doek, maar nog lang geen zwaard van Damocles. als toeschouwer bij mijn eigen circus zag ik hoe de clown bij het trapezenummer voluit op zijn voorwerk ging. als Samson besefte ik toen het licht uitging dat ik kalende was en ik trok de plukken haar uit mijn weelderige kruin. op één nacht tijd veranderde mijn blik, maar nog lang niet, nog lang niet wat er in mij leefde en woelde in maag, longen en meters ingewanden. one night during that one night the curtains fell, but not yet any decision. as spectator in my own circus I saw how the clown fell flat on his face during the trapeze act. as samson I noticed when the lights went out that I hadn't lost my wild oats, but that it were the ones remaining. during that one night my gaze changed, but not yet, not yet by far my lungs and my heart.

de kans

geef mij de kans die ik niet verdien, dans met mijn schaduwen op een stoffig vloertapijt, en luister naar de donkerrode tonen uit de achtergrond, lees zorgvuldig en op de harde tast de blauwe plekken, die dieper gaan, veel dieper dan mijn doorzichtige huid. give me the chance I don't deserve, dance with my shadows on a dusty carpet, and listen to the dark red tones from the background, read carefully and by hard touch the obscure bruises, that go deeper, much deeper than my transparent skin.

Carlos Ruis Zafón 'De schaduw van de wind'

Zo langzamerhand begon ik me behoorlijk uit de naad te ergeren aan de neiging van schrijvers om personages op te voeren die zelf schrijver waren. Het leek zo wel alsof ze zichzelf als beroepsgroep belangrijker maakten dan ze waren. Zo veel schrijvers lopen er immers helemaal niet rond. Als je een geloofwaardig verhaal wil schrijven, zo dacht ik, dan laat je dat soort van personages best achterwege en voer je personages op die je ook op straat zou kunnen tegenkomen. Vergis je niet: het is niet zo dat ik 'speciale' personages niet kan verdragen in boeken, absoluut niet, waarschijnlijk heb ik gewoon te veel boeken en verhalen gelezen waarin schrijvers zelf een prominente rol spelen. Ik vroeg me af waarom ze dat toch telkens deden, want het bracht meestal niet erg veel bij aan het verhaal zelf, het personage moest helemaal geen schrijver zijn. Het verhaal kon evengoed zonder, ook zonder dat postmoderne spel aan te gaan met de tekst en de lezer, alsof het verhaal in het verhaal zelf

vol

mijn hoofd zit vol, natuurlijk zitten er gedachtjes in, gevoeltjes en zelfs willetjes, al gedragen die zich veeleer als flikkerende verdwijnende vuurvliegjes, want zij vormen niet die amorfe kiezelsteen, niet dat onverteerbare rubber dat zich in mijn maag en darmen koppig en venijnig heeft vastgeplakt, het zijn allicht hormoontjes, kleine mannetjes met grote gedachten en een sterke wil. 't schijnt dat daar pilletjes voor zijn en de boel wordt opgelost en uitgekakt. ik geloof er niks van. my head is full, of course there are little thoughts in it, little feelings and things I want, even though they behave more like flashing and disappearing fireflies, because they do not form the amorphous big pebblestone, not the indigestable rubber that has glued itself into the interior of my stomach and intestines. most likely those are little hormones, little men with big thoughts and strong wills. they say pills exist to cure me, swallow them and

ontzettend

op de verhoogde bank aan de rand van de heide die ik zo vaak voor ogen houd als ik ze sluit, waar ik zo vaak over droom, las ik een boek over de wind en over het dansen van schaduw. eerst zat ik en daarna lag ik in de zon, achteraf, toen ik huilde, zat ik weer, klaar om tussen dennenbomen terug te stappen. "wat is het stil hier," dacht ik, "zo ontzettend stil." hoe stil ook beroerde een warme bries al dat purper. on the heightened bench close to the heather, which I see so much when I close my eyes, about which I have dreamt already so many times, I read a book about the wind and about the dancing of shadows. first I was sitting and then I lied down, in the sun, afterwards, when I was crying, I was sitting again, ready to stroll back among the pines. "It's so quiet out here," I thought, "so tremendously and utterly quiet." and how quietly did that warm breeze brush all that is so purple.

Een boek is een fysieke verschijningsvorm

Boeken zijn niet alleen een verhaal, of zullen we zeggen inhoud, ze zijn er ook. Fysiek bedoel ik dan. Het zijn papieren in een bepaald formaat, het zijn bepaalde lettergroottes en lettertypes. Met andere woorden je kan het vastpakken en bekijken. Het boek dat ik ondertussen een maand geleden gelezen heb, als u mij even toestaat mijn meetinstrumenten te gebruiken, heeft de volgende eigenschappen. Het is 15cm breed, 23cm lang, 4cm dik en weegt 738g. Het telt 478 bladzijden, dus dat betekent dat elk blad 0.16mm dik is. Ongeveer. Van lettertypes heb ik weinig kaas gegeten, dus daar kan ik jullie niets wijzer over maken, maar, nu we toch dat meetlatje vasthebben, ze zijn ongeveer 2mm groot, en de hoofdstuknummers zijn 5mm. Gewoon ter volledigheid voeg ik er hier aan toe, dat er 38 regels op een bladzijde staan. In de kleuren van de kaft overheerst het geel, met in het wit de eerste regels van een bekend werk uit de Europese literatuur. Ook de afbeelding zullen vele potentiële lezers her

onverbiddelijk

de warme plek in bed naast me is er even niet, ze komt wel terug, zo zei ze vlak voor ze vertrok, maar de stem die me wakkerhoudt, trilt nerveus; stel, zo bibbert ze, stel nu, stel... en dus drijf ik weg, van de matras en door het raam, over bomen tot aan een paarse zee van heide en drooggezomerd buntgras. en ik lig op mijn rug en hoor nochtans de golven golven, maar er is niets en de nacht blijft onverbiddelijk op slot. The warm place next to me in bed, has momentarily disappeared, it'll return, that's what it said just before it left, but the voice that keeps me awake, trembles; suppose, it says, suppose now, suppose... and so I drift away, from the mattrass and through the window, over treetops, to a purple sea of heather and hairgrass dried in summer. and I lie on my back and although I can hear the waves lapping, nothing is there and the night stays locked, inexorably.

te ver

trillend ooglid, koffie uit rode mok op het dashboard. ik sta stil. vanalles vergeten thuis, bijvoorbeeld het vlees uit de frigo dat morgen onherroepelijk vervalt, zo zegt de datum op de verpakking. de zelfgekweekte aardappelen en tomaten zijn ziek en halen geen datum. hun loof moest verbrand, opgebrand. De scherpe rook hing als een stikkende geur laag over de gazon, greep met vlijmende vingers naar de enkels. trembling eyelid, coffee from a red mug on the dashboard. I'm standing still. forgotten a lot at home, for example the meat in the fridge that will expire tomorrow, irrevocably, according to the date on the packing. the potatoes and tomatoes that I have cultivated myself are blighted and won't get to a date. their leaves had to be burnt, burnt out. the sharp smoke hung like a suffocating smell low above the grass, gripped with piercing fingers to the ankles.

gebroken merel

het is alsof in het midden van een venster de afdruk van een vogel staat; open vleugels. geen helder zicht meer zolang ik naar buiten kijk; beneden ligt er iets doodstil; gebroken merel. It is as if in the middle of a window a bird's print is left behind; wide open wings. no longer any clear sight when I look outside; down there lies a deadly quiet broken blackbird.

De honderdjarige man die uit het raam klom en verdween

"De honderdjarige man die uit het raam klom en verdween" van Jonas Jonasson kreeg in de Engelse vertaling in handen via een Engelse kennis. Toen ik vorig jaar rond Pasen bij haar te gast was, had ik het boek op haar boekenplank zien staan en hoewel ik nog nooit van de Zweedse schrijver gehoord had, sprak de titel onmiddellijk tot mijn verbeelding. Het is ook eens wat anders, zo'n titel die meer dan een paar woorden bevat en eigenlijk al een verhaaltje op zich vormt. Goed gevonden, dacht ik toen, dat trekt de aandacht. "Honderd jaar?" dacht ik tegelijk, "dat is nogal oud", en "hoezo? verdween?" De titel deed dus wat goede titels steeds moeten doen, en hoewel journalisten dat wel weten, beseffen sommige uitgevers dat veel te weinig. In een krant moet je wel zo van die titels geven, zodat je lezers tenminste mee zijn, ook degenen die enkel de kopjes bekijken. Goed gedaan, dus, en het hoeft dus niet te verwonderen dat Jonas Jonasson in een vorig

deur

Dus het kan: een deur openen en dan de straat op, zonder ze te sluiten doodgemoedereerd de andere kant opwandelen dan waarheen je eigenlijk zou moeten gaan 's avonds, bij je terugkeer, voor een open deur staan en thuiskomen om 's anderendaags weer een andere dag als alle andere te ontsluiten so it's possible: open a door and then on the street without closing it leisurely walk the different way than you're supposed to at night, on your return, stand in front of an open door and come home to declose the other day another day like all the other days

Bobby Dollar

Iedereen heeft recht op eens iets anders, ook al heb je er niet zelf om gevraagd. Als ik mijn leeslijst bekijk van de laatste vijf jaren – ja, er zijn van die onverlaten die bijhouden wat ze gelezen hebben – dan blijkt dat politieromans en fantasy novels bijzonder slecht vertegenwoordigd zijn. Dat is geheel terecht vind ik want de twee genres waaruit je de meeste voorbeelden van gemeenplaatsen, opgeblazen dialogen en halfslachtige psychologie kan halen, zijn toch wel de die. De collega die met het eerste boek van de Bobby Dollartrilogie van Tad Williams op bezoek kwam, kan het niet ontgaan zijn dat ik gefronst heb als een sharpei, maar soms moet je boeken, net zoals collega’s en vrienden de kansen geven die ze verdienen. In dit geval was het in eerste instantie de collega die ik een kans wou geven, maar het voorwerp was dus wel een boek. Als opdracht had hij in ‘The Dirty Streets of Heaven’ medelevend met mijn situatie “Vade ad inferos aut transi ad superos?” geschreven. Daar kon ik

meespreken

met veel misbaar het kippenhok uitgemest en schoongebezemd. langs het hofpad telkens neergehurkt en onkruid uitgewied. een deur geschilderd met een witte grond- laag, morgen moet de eerste kleur erop. het gaat allemaal nogal traag en ik weet niet wanneer ik weer meespreek in het verhaal. toch fluit ik meer dan de helft van de tijd, sta ik stil en kijk naar boven als de zon op mijn gezicht schijnt. with a lot of clamour I mucked out the chicken coop and broomed it clean. I kneeled time after time on the garden path to upweed the weeds. I painted a door with a white primer, tomorrow the first colour will have to be applied. it goes quite slowly, all this, and I don’t know when I am having my say again in the story. yet, I whistle more than half of the time, I stand still and look up when sunbeams shine on my face.

bekeken

het bladerdak van de grote eiken spiegelt in groen en nog groener achter het gras en het kleinste begin van bloemenweide op het einde van wat ik mijn stuk mag noemen. het uitzicht vanuit het raam is langzaam dicht en dichter gegroeid tot een vergezicht van meer en meerdere impressies. zo vol is het, zo vol van vogels en van vlinders, bijen en hommels, van zon en van meer nog, nog meer, dat ik het niet meer kan aanzien, en het voor bekeken moet bezien. the dense foliage of the grand oaks flashes in green and still greener behind the grass and the smallest start of a sea of flowers at the end of what I can call my lot. the view from the window has slowly grown tight and tighter into a scape of impressions and even more impressions. it is so filled, so filled with birds and butterflies, bees and bumblebees, with sun and even more, more still, that I cannot bear watching it any more and have to consider it being seen.

roerdomp

we hebben ‘m met z’n drieën gezien en vormen nu allicht een roerdompclubje, al was het eerst nog een wulpclubje, omdat, nu ja, we hebben niet de ogen van doorgewinterde ornitologen. het is pas als google-achterafje dat we lachten om het ontbreken van een lange snavel en het intrekken van zijn lange nek. 'spectulairder dan een wulp', schreven we elkaar, want hij staat op de rode lijst en is dus meer met uitsterven bedreigd. maakte het ons ook een beetje speciaal? vroegen we ons af, en hoeveel spotters zouden na ons, mogen ervaren om door een verrekijker de laatste vleugelslagen van zo'n schuchtere en bange vogel te zien vervagen.

strijd

ik hoef niet zozeer meer de tijd van mijn leven te beleven dat is nooit aan mij besteed dus laat me maar zoals het zich nu aandient ik moet mezelf mijn nukken gunnen en mijn momenten doorstrijden in een zetel en zenuwachtig bij voorkeur in de lente aanmodderen in de tuin die er daarna uitziet alsof er slechts heel even en af en toe een plan bij te pas kwam.

het vat is af, het glas tot de bodem geledigd

diepgeploegde voorhoofdrimpels wil ik hebben, waar de schaduwen van de jaren zich ophouden - net als mijn grootvader zaliger, net als mijn vader, mijn oudste broer, en zo snel mogelijk grijze haren op mijn hoofd, in mijn snor en in mijn baard, en daarna witte, kaal mag ook, zoals mijn grootvader aan moederszijde. tanden scheef, vergeeld daarna, verrot en uitgevallen - gapende stiltes in mijn mond. ogen dof, desnoods de staar erin, mijn oren laten me allicht sowieso in de steek zoals ze nu al bij mijn moeder doen, zodat iedereen zich roepend kenbaar maken moet en het volume van de tv altijd op maximum zal staan. net zoals mijn grootmoeder wil ik boeken lezen, maar vergeten wie of wat, en welk personage. voortdurend mezelf herhalen, mekkeren over het geleden leven en afzien, maar niet sterven, nog niet sterven, in ieder geval veel en veel te laat sterven en het bij God altijd beter weten als ik dan toch moet sterven, tot het onverstaanbaar reutelen wordt

stem

de stem die mij roept, ik vertrouw haar niet. zij sprak reeds zoveel in de vreemdste talen. de stem die fluistert en zacht is en aaibaar, zij schreeuwt hysterisch en lacht mij breed toe. de stem die mij zwijgt, weet dat ik haar ontbeer; zij is het die stilletjes mijn lichaam afbreekt. die stem, eens gehoord, zal zij blijven spreken.

halfweg

gisterennamiddag halfweg langs de heide daarna de schaduw van het bos in met mijn loopschoenen aan, een zachte winterzon tussen de kruinen door, voldoende wind om vreemde gedachten over deadlines, formulieren en verdomde verplichtingen uit mijn haren te laten waaien, verkrampte mijn rechterkuit. onmiddellijk bleek joggen niet langer ontspanning, maar een hinkend en stukgescheurd verlangen naar pijnloos afzien. gisterenavond in de zetel dacht ik na. hoe maak ik daar nu poëzie van, hoe leg ik uit dat niet eens zo lang geleden mijn pezen en spieren mijn hart en longen nog konden volgen, hoe leg ik uit dat ouder worden bij mij begint met krampen in mijn rechteronderbeen en dat het een ontegensprekelijk drama is hoe je daarna langs dezelfde heide en tussen dezelfde bomen door niet meer dezelfde wind voelt, hoe alleen je terug naar huis sukkelt.

geen antwoord

als de vraag waarom klinkt, dan moet ik allicht, want eenmaal gesteld is niet langer en was niks meer. geen mislukt of dit is fout, geen eenzaam wachten, geen haastig of voortijdig, geen schaamrood op de wangen als ik dood- gelukkig in een zetel, geen angstzweet in de nachten omdat ik het niet weet.