Doorgaan naar hoofdcontent

Posts

Posts uit 2015 tonen

Aan de boskant - Tien

Natuurlijk was het wel degene van wie hij dacht dat hij het was. Zo gaat dat soms. En Springeekhoorn wist ook onmiddellijk wat het betekende, maar zijn eerste reactie was te doen alsof hij Eenoogkater niet gezien had. Nu Zilvervleugel rustig in zijn armen lag, haar laatste tranen amper opgedroogd, kon hij het niet langer ontkennen. Behoedzaam legde hij haar vleugels als een deken om haar heen en sloop hij naar buiten. Hij was nog maar net een paar passen buiten toen hij de stem al hoorde. Ha, daar ben je. Ik dacht dat je jouw instincten al kwijt was oude schalk. Ssst, joor Eenoogkater, Zilvervleugel slaapt. Excuseer, hoor. Dat jij je na die laatste affaire nog aan een vrouwelijk wezen durft wagen, dat verwondert me. Zilvervleugel komt uit het Nieuwbos, zij weet van niets en is zeker geen spion voor het Oerbos. Kijk toch maar uit. Ik wil je niet opnieuw zien breken. Ik zei het je toch, Zilvervleugel… ’t Is al goed. Daarvoor kom ik niet. Waar kunnen we praten? Kom mee. Van sc

bijna

het is altijd bijna in gedichten, metaforen zeggen het net niet. zo lijkt mijn taal op een danspartner, ik hou haar op een afstand, maar ze volgt mij op de voet. het ziet er naar uit dat wij lijf aan lijf aan elkaar gewaagd zijn. maar onze verleiding is gespeeld en mijn gemiste kans is zij, een kus op de wang, haar zucht langs mijn oor. ik kan niet ontkennen dat ik een onderlichaam als een draak in mij draag, dat ik verlang naar meer dan rituelen. waar ik mij zo intiem aan wil hechten, knoopt mijn broek niet los, bijt mijn lippen niet stuk en baart geen kind voor mij.

opdracht

er blijft niets anders over dan te schrijven; het regent en opkomende wolken vergrijzen wat ooit zo blauw kan zijn of vol met sterren. niets blijft er over dan letters op papier te kerven, met een pen in de hand gelaten te belijden, wat schoonheid was moedig aan te wijzen.

vlinder

zij heeft plaats waar ik kom, achter elke geopende deur licht zij op en verandert om de vijf seconden van kleur. zij dwaalt rond de vijver en hangt gepind en gedroogd in een kader tegen het gebloemde behang, links van het bed, in de slaapkamer. zij verschijnt onverwacht in kriskraswolken, komt af op mijn geur, zij bocht en dwarrelt binnen als een sleutel in een gesloten deur ontpopt in mijn kloppende aders, keer op keer, tot mijn lichaam een zwerm is, een bonte verzameling in de lucht, door een open raam gevlucht.

zelfontbranding

zelfontbranding dachten de vaders uit de buurt toen ze op een hete dag in augustus met schop en deken, de weidebrand trachtten te doven. de moeders wisten wel beter, maar zwegen, en Wouter en ik, pallieters als we waren, wisten ook beter. Wouter vluchtte met lange benen langs de coniferen van Mia, naar het eikenboske op het einde van de straat en ik verborg me trillend van de adrenaline achter de verste zetel binnen. daar ontstak ik in mezelf alle schuld. en hoewel Mark de sigaren uit zijn kelder nooit gemist heeft en ik de aansteker achteraf precies terug op zijn plaats legde; en hoewel ik nu weet dat je een kind nooit kwalijk kunt nemen dat het sneller wilt opgroeien dan de natuur toelaat; daarvoor is het ondertussen te laat, geschiedenis is onuitwisbaar.

nazomerpaars (herwerking)

de heide golfde in nazomerpaars en de schaduwen leken langer dan de zonnestralen. we waren iets te fris gekleed, merkten we, alsof we elkaar precies voelden zoals we waren. jij zat aan de ene kant van de bank met de knieën hoog opgetrokken en aan de andere kant hing ik, stond vaak op, bestudeerde het biotoop errond. en alles wat mooi was, was wat zich voor ons als vergezicht bevond, en alles wat stil was, was wat zich niet in onze hoofden ophield te bestaan, en straks, straks zou de zon van kleur veranderen en verdwijnen, zouden we nog frisser gekleed zijn en paars niet meer van schaduw kunnen onderscheiden. en zouden we dan nog hier zijn en samen naar de sterren kijken? jij aan de ene kant van de bank en ik aan de andere; wat mooi is, een nog verder gezicht weg.

najaarspaars

de heide golfde in zijn najaarspaars onder zachtstrelend zonlicht. We waren net iets te fris gekleed en voelde de schaduw en de wind precies zoals ze waren. we zaten, jij aan de ene kant van de bank met de knieën hoog opgetrokken en ik hing allicht aan de andere kant, stond vaak op, bestudeerde het biotoop errond. En alles wat mooi was, was wat zich voor ons als vergezicht bevond, en alles wat stil was, was wat zich niet in onze hoofden ophield te bestaan, en straks, straks, niet eens zo lang meer, zou de zon van kleur veranderen en verdwijnen. en zouden we dan nog hier zijn, samen naar de sterren kijken, ofzo? wat mooi is nog verder weg.

kuch

regen valt op het dak. stille, natte vogels zwijgen. wind fluit in bomen. binnenshuis vallen zuchten als water in stromen neer, houden ogen zich half gesloten. er is niets meer dan er is. als ik stilte breek met een kuch, dan is de kuch een kuch. regen [herwerking] regen valt op het dak. natte vogels bewegen niet, hun kopje zit in hun verendek weggedoken. de wind fluit nu in de bomen. binnenshuis vallen onze zuchten, zoals het water buiten, in stromen neer, houden we onze ogen half gesloten om beter te kunnen zien, maar er is niets meer dan er is; als ik het zwijgen ongeduldig wil breken met een kuch, dan breekt er niets, dan is de kuch slechts een kuch.

engelenhaar

onderweg terug van bergen naar vlak land werd ik tien jaar geleden wakker met mijn wang tegen het koude vensterglas van de bus. haar lange rode haren golfden als wind door gloeiende assen over mijn borst. over wat zou volgen wisten we nog niets, hoe geblakerd werd het litteken nochtans. na de ijle hoogtes en engelenhaar kwamen we te ver van elkaar thuis, maar we wisten dus nog niets daarvan, ze sliep met haar hoofdje op mijn schouders en hield haar vlammen in.

opmerkelijk [revisie]

opmerkelijk hoe dauw in spinnenwebben opmerkelijk ook hoe regen dood ligt in plassen en niets weerspiegelt dan wat zich er als vanzelf in aandient hoe zonlicht op natte varens slechts zonlicht is op natte varens en blinkt zoals het blinkt opmerkelijk hoe ik daartussen mezelf zie alsof ik verloren liep in mijn eigen hoofd remarkable how morning dew in cobwebs remarkable too how rain lies deceased in puddles and reflects nothing but which automatically comes forward how sunlight on wet bracken is but sunlight on wet bracken and glistens as it glistens remarkable how I look at myself between all this as if I was lost in my own head.