Doorgaan naar hoofdcontent

Posts

Posts uit 2012 tonen
iemand die met zijn hoofd in het verleden iets vond is een vonder, hij gedraagt zich als een vlinder die traag op het water ligt; een soort van vlonder. hoe oud moet je zijn om in verzonken landen te geloven; de lucht rondom je duwt als modder tegen je vege leden, het zware lege geleden. de dwaallichtjes volgen tot het huis aan de oeverkant gisteren reeds werd gevonden. Someone who found something with his head in the past is a founder; he acts like a firefly which slowly floats on the water; a sort of fireflew. how old do you need to be, to believe in the drowned lands; the thick air around you pulls on your fey limbs like mud, the heavy empty passed. following the marsh fires until the house at the shoreside was found yesterday still.

meesje

het dode meesje wikkelde ik in de krant van gisteren. als het lente was, zou ik bloesems in het kuiltje leggen, nu had ik alleen dorre bladeren en een sparrenkegel voorhanden. die dekselse kat doet te veel wat ze doet. ze sluipt rond het kippenhok, ze springt naar alles wat beweegt, en beloert dus ook vogeltjes, ligt dan laag, klaar om te klauwen. aan de eglantier hingen nog wat rozenbottels die ik kon gebruiken om het bedje te spreiden. het meesje ligt nu op een vreemd rood schip met een kegel als mast. zo vaart die kleine vlieger de winter in.

dieptedekens

in dieptedekens gewikkeld ben ik nu voer voor haaien; zie gindse schimmen om me heen cirkelen. zijn zij zo hongerig naar mij als ik zelf ben? waar komt het weinige licht nog vandaan? die dekselse wind blaast de gebarsten deur uit zijn hengsels, het roet valt onophoudelijk in de schouw, de kat vlucht binnen voor de stortregen en bibbert bij het gerommel van de donder. welke stem past nog bij dit verhaal? elk weerlicht brandt angst in mijn gezicht. de schaduwen volgen nu overal waar ik kijk. na het breken van de vaas, kruipen de scherven naar de hoeken van de kamer en wachten zij bang af. welke schaduw beweegt het snelst, welke schaduw ontdekt als eerste de weke plek? wrapped in deep blankets I am now bait for sharks; see how those shades circle around me. are they as hungry for me as I am for myself? where does the little light still come from? that damn wind blows the cracked door out of its hinges, the soot drops unremittingly down the chimney, the cat runs insid

lentekriebel

De kat die als een tijger op de loer ligt; de haan met geknipte sporen en hese stem; een merel die zijn afdruk achterliet op het vensterglas; het graf van het muisje dat we gisteren vonden, aangeduid met een sparrenkegel en bloesems van de kersenboom; de doordringende geur van een vos die zijn kans vroeg of laat zal benutten, maar voorlopig afdruipt; eendjes voeren: de draken weglokken om de kuikentjes iets te kunnen geven; de hond komt er voorlopig niet. "geduld." "ben je nog steeds kwaad?" "nee, waarom, ik ben nooit kwaad geweest." "ik weet niet, je bent zo stil." "o, dat. nee, ik ben niet kwaad." ik kijk langs haar door naar buiten, het avondlicht strijkt over groene lenteblaadjes.

broers

weet je nog, ik was negen, jij zeven, onze zelfgemaakte vijver. dagenlang haalden we aarde naar boven, legden een dikke plastic, vulden we het gat met putwater en kermisvisjes, zagen we hoe hij desondanks traag leegliep. elke dag vulden we bij, tot op een dag, vader, de visjes redde uit een modderpoel, de plastic recupereerde om het gekliefde hout te bedekken, en de put dempte. het jaar daarop herontdekte de pater familias zijn jeugd, bloeiden de lelies in een nieuwe vijver, kabbelde het omhooggepompte water langs een watervalletje en zwommen de vissen weer. al kwam niet snel daarna een paar keer een reiger, maar dat is allicht een heel ander verhaal met een afloop die we niet verwachtten en die hier ook niet op zijn plaats is, zoals zoiets nooit echt op zijn plaats kan zijn en dat we nu hetzelfde voelen; een sierlijk dreigende schaduw die elk moment kan neerstrijken. 

H. & G.

schaduwen vallen in de tuin. broer en zus wandelen arm in arm. de zon gaat onder. zusje huilt en broer troost haar. mama is weg en papa zit aan tafel met z'n krant en met z'n glas. broer en zus zien de zon verdwijnen en broer huilt ook, zusje troost hem.

baantjes

dit is geen oceaantrog waarvan de diepte niet gekend is. er is geen geheim luik waarachter haaien ongeduldig kwispelen. ik ben hier ook niet alleen, met z'n zessen zwemmen we baantjes en ik spartel achteraan, laat me glijden in hun stroom. met grote halen sla ik met mijn armen vooruit. ik tel ze en kom uit op vijftien. het lijken wel woorden in een gedicht, het lijken wel scènes uit een vreemde film. nochtans tuimel ik keer op keer en begin ik vol goede moed aan een nieuwe reeks van grote halen.

insomnia

er hangen nog geen gordijnen, dus de straatlampen schijnen ongegeneerd de kamer in. ik rol me van de versleten matras op de vloer, op de vloer. naakt sta ik in de deuropening en kijk naar wat het licht aanricht met de borsten, de schouders en het gezicht van de vrouw die half in de lakens verwikkeld ligt. op koude wankelvoeten haast ik me naar beneden. eenmaal ik zit, (en niet sta, wegens te dronken van slaap, wijn en haar lichaam,) laat ik alles stromen. ik staar naar de spiegel voor me zoals even daarna naar het plafond. de vrouw nestelt zich tegen me aan en het lijkt alsof alles over mij heen blijft komen, behalve de slaap en de duizend dromen.