Doorgaan naar hoofdcontent

Aan de boskant (één)



Als je kon vliegen zou je hetzelfde zien als hij in zijn dromen zag. Je zou van erg hoog alles overschouwen, zo hoog dat de wereld onder je zo klein was dat je niet zou kunnen zien of er onder jou zich een stad bevond, of weilanden, of bos, of hei, of wat-het-ook-was. Je zou niet kunnen ontwaren of iemand naar boven keek en een klein stipje zou zien doorheen zijn verrekijker. Toch zou het lijken alsof iemand jou daar zo hoog in het oog hield. Dat gevoel zou je alleszins hebben en in zekere zin zou het jou gerust stellen en misschien zou je zelfs wuiven zoals ook hij in zijn droom soms naar beneden wuifden, niet wetend of er daadwerkelijk iemand keek of niet.
En dan buitelde hij als een spelend kind op de krachten van de wind, liet hij zich meedragen en keerde hij met zijn neus er recht tegenin, acrobateerde hij zijn salto’s en sloot hij zijn ogen en hoorde hij niets anders dan fluiten in zijn oren en het wapperen van zijn haren. Armen wijd open gespreid, enkels tegen elkaar draaide hij de bochten die hij wilde draaien.
Bij het neerdalen zag hij echter nooit die eenzame wandelaar met zijn verrekijker. En neerdalen deed hij, want het was fijn om te zien hoe al het vage zoveel vaste vorm kreeg. Hoeveel kleuren er tevoorschijn getoverd werden. Dat kon je je enkel voorstellen als je het ooit echt in je dromen gezien zou hebben. Het was een kleurrijk schilderij dat voor zijn ogen geschilderd werd.
Als je door zijn ogen zou kijken, dan zou je zien hoe de zon glinsterde in de blauwe meren rondom de rots waar hij woonde; hoe de heidevelden paarse golven in de wind waren en hoe de berken, eiken en dennen jou telkens andere soorten groen zouden doen ontdekken.
Van bovenaf zag je de bemoste bovenkant van zijn rots en de immer rokende vuurplaats waar hij kookte. De huizenhoge haag dennenbomen rondom de rots vormde een beschermende muur rond zijn stek. De vogeltjes vonden er hun toevlucht en voelden zich veilig in het dichte hout waar je slechts doorkwam als je één van de twee paadjes naar de zuidkant van de rots zou volgen. Aan die zuidkant warmde de zon de grote steen het meest op. Tegen die wand, die de hele dag de hitte van de zomer verdragen had, hing hij elke nacht te slapen en droomde hij die ene droom waarin hij zich hoog boven de wolken bevond. Ondertussen was hij tegen de rots aan gekropen alsof hij een oneindig lange knuffel gaf. Hij zoog als het ware de warmte uit het steen en gebruikte die warmte om de vleugels in zijn dromen energie te geven.

Vechtkever, Trotshaan en Stilgnoe waren nog niet zo lang geleden naar huis vertrokken. Ze kwamen niet zo vaak samen op bezoek, maar die avond wel. De hele voormiddag hadden ze samen in de open plaatsen in het bos gewroet in hun speurtocht naar de lekkerste knollen onder het gras en de varens. Ze hadden er een hele boel verzameld en achteraf hadden ze die knollen verdeeld qua grootte en qua soort. Ieder kreeg een evengrote hoop. Ze lachten erom. Kijk eens wat een hoop, zeiden ze, en, krijgen we dat wel op, en, natuurlijk, met die kleine pagadders van mij… ze vreten me de oren van mijn hoofd.
De avond hadden ze ingezet met kaarten, verhalen over vroeger en wat zelfgestookte pijnboomjenever. Stilgnoe had zijn naam niet gestolen. Hij glimlachte bij elk verhaal, maar zweeg voornamelijk en won het kaartspel met voorsprong. Hij, Springeekhoorn, had het meeste risico’s genomen in het spel, maar ook het meeste verloren. Tegen deze kerels verloor hij echter graag. Licht beneveld van het pijnboomstooksel was hij na het vertrek van zijn drie vrienden naar het beste plaatsje op zijn rots geklauterd. De volgende dag was een dag om naar uit te kijken.

Reacties

Populaire posts van deze blog

het vat is af, het glas tot de bodem geledigd

diepgeploegde voorhoofdrimpels wil ik hebben, waar de schaduwen van de jaren zich ophouden - net als mijn grootvader zaliger, net als mijn vader, mijn oudste broer, en zo snel mogelijk grijze haren op mijn hoofd, in mijn snor en in mijn baard, en daarna witte, kaal mag ook, zoals mijn grootvader aan moederszijde. tanden scheef, vergeeld daarna, verrot en uitgevallen - gapende stiltes in mijn mond. ogen dof, desnoods de staar erin, mijn oren laten me allicht sowieso in de steek zoals ze nu al bij mijn moeder doen, zodat iedereen zich roepend kenbaar maken moet en het volume van de tv altijd op maximum zal staan. net zoals mijn grootmoeder wil ik boeken lezen, maar vergeten wie of wat, en welk personage. voortdurend mezelf herhalen, mekkeren over het geleden leven en afzien, maar niet sterven, nog niet sterven, in ieder geval veel en veel te laat sterven en het bij God altijd beter weten als ik dan toch moet sterven, tot het onverstaanbaar reutelen wordt...

Veel voorkomende

"Veel voorkomende ‘aandachtspunten’ voor spreekoefeningen" is de titel die ik in een Wordbestand tik en onmiddellijk opsla op mijn harde schijf alsof ik wil vermijden dat het geheugen van mijn computer zich gaat gedragen zoals dat in mijn hoofd - als ik niks opschrijf in mijn logboek dan gaat het gewoon 'verloren'; ik heb ooit in een handboek Engels gelezen dat je alleen maar dingen vergeet die je wilt vergeten en bij de start van een nieuw schooljaar zou dat misschien wel eens kunnen kloppen. Ik heb geen zin om dit document op te stellen en bel eerst naar een collega om een probeempje uit te klaren en zucht daarna even als ik toch weer tot dat computerscherm veroordeeld wordt. Ik noteer kort een schema en sla weer op. Mijn mails moest ik nog nakijken. Ik open het elektronisch leerplatform. Acht nieuwe mails. Grmbl, weer een paar vergaderingen bij. Waar is mijn agenda? Telefoon. Mijn schoonvader belt vanuit zijn vakantiehuisje in Westende. Het weer was vandaag schitte...

Oefenen voor Scherpenheuvel

Ik had er eigenlijk niet al te veel tijd voor, maar voor sommige dingen moet je nu eenmaal tijd maken. Een flinke wandeltocht op een godvergeten zondagochtend lijkt misschien niet zo aantrekkelijk, maar het is dat wel. Dat ligt natuurlijk aan het gezelschap van collega's en leerlingen, die samen één doel voor ogen hebben, namelijk in mei naar Scherpenheuvel wandelen en die daarvoor best moeten oefenen. 54 km haspel je immers niet zomaar na elkaar af, dat is een heel eind. De tocht van vandaag was nog maar de helft van wat er ons die dag te wachten staat. Al bij al viel het nog mee, meer dan wat last van een klein blaartje op mijn rechter kleine teen en een wat zeurende rechterlies (alles rechts, zou dat mijn onderontwikkelde kant zijn...) valt er niet te beleven op dit moment. We waren nog maar net vertrokken, degenen die zich overslapen hadden omdat het uur verzet werd of omdat er een ander excuus gold en die daarbij ook nog onbereikbaar bleken (leerlingen én leerkrachten) achterl...