Doorgaan naar hoofdcontent

Duivelsverzen 1: water en vuur

 

Duivelsverzen 1: water en vuur

 

 

kanaalmeisje

 

water vult traag mijn longen.

wie niet wegzinkt, is gezien;

 

hoe zonk het vuur van zijn passie nochtans.

 

en als ik word gezien, wat een tedere angst

in de ogen van een voorbijganger

die mij als een plastic zak leest

 

en niet vermoedt wat ik illustreer.

in mij is het tederheid die heerst,

maar dan eentje die niemand begrijpt.

 

het water en de zachte deining heeft

niet geluisterd naar zijn stem.

droeg mij op de armen,

omringde mij met wier.

 

 

I.

 

zal ik je vertellen wat

je moet dromen; klamp je lippen

als ringen aan het bed.

 

een steen zal je zijn, - een mineraal –

poreus als een uitdijende spons

in een ver en ondergelopen land.

 

er is geen veer naar de overkant

geen vogel die je kan dragen.

 

waar water is,

zal slechts water zijn;

golven volgen mijn stem

als een definitie.

 

 

II.

 

in het midden van deze stad

een uithangbord waarop

je als een eindig verhaal

te lezen staat:

 

“vermist”

 

in de mist van mijn armen

verast als sneeuw.

 

morgen om 0.00u draag

ik je als geen tijd weg

en geef ik je over

aan vergetelheid.

met volgehouden adem

blaas ik jouw aftocht.

 

eerst waait als uit vuur geboren

een tovenaar van over het water

schreeuwt in ritselen van bomen

mijn afschuwelijke naam.

 

 

III.

 

ik maak de gymnast

in je wakker,

zoals ik je open spreid.

 

wat je te zeggen hebt, knapt

als gespannen pezen

uit elkaar, na elke letter hap

je naar adem. in schreeuwen

blaas je uit;

 

de tovenaar

fluistert onophoudelijk

mijn naam.

 

vuur wakkert aan;

het kanaal kabbelt dronken;

een schroef van een schip

draait op hol.

 

 

 

IV.

 

ik ben God niet

zonder reden

wat er van je overblijft

 

heb ik uitermate lief

 

en liefst heb ik je eeuwig

stervend, zoals je bloedt

in de palm van mijn hand.

 

wat er in me drijft, is slechts wrakhout

waar niemand iets van kan maken;

zonder hoop op drift in een baan

 

dwars door je heen.

 

V.

 

wat ik van je achterlaat is

slechts een leeg patroon,

een voorbeeld dat optelt

 

en een spoor van zaad

dat ik nutteloos in mij draag.

 

wat ik over je uitstort

is slechts een laag

dode bladeren,

 

verloren momenten

 

van onbestemd verlangen.

verdwijn in mijn handen

als in het likken van vlammen.

VI.

 

wat ik aan je verlies

is groter dan ik zelf

ooit had gewild.

 

kom uit m’n buurt;

 

een tovenaar is nooit

helemaal verdwenen en er

ontsteekt geen medelijden

in zijn beenderen.

 

niemand denkt eraan

hoezeer jij hem en mij verlaat,

meedrijft met de stroom

 

en wegzinkt, keer op keer.

 

wiens toorn jij verbeeldt,

zaait angst in de bramen

aan de waterkant.

 

ga en drijf niet voort.

 

 

Reacties

Populaire posts van deze blog

Een ringetje

Dat Martine bij haar oude moeder terecht kon nadat Erik haar het huis uitzette, kwam de familie goed uit. Zo was er steeds iemand in huis om het negenentachtig jaar oude mensje te verzorgen en moesten ze geen geld spenderen aan bejaardenhulp.    “Als ik kost en inwoon kan krijgen,” zei ze op de familievergadering, “dan betekent dat heel veel voor mij.”   In haar herinneringen zag ze hoe haar moeder vijftig jaar geleden in de woonkamer stond. Ze droeg een blauwe bloemenjurk en had krullen in het haar. Haar zes jaar oude ogen staarden als een ekster naar het ringetje met een briljant en naar het bijpassende dunne gouden kettinkje met ovalen hangertje. De randen van dat hangertje waren bezet met diamantjes en ook in het midden blonk een diamantje. Concentrisch rond dat middelste steentje waaierde een reliëf van slanke jugendstil blaadjes uit. De oorbellen hadden een grote blauwe saffier in het midden.   Op het zolderkamertje van Armand, haar enige broer en kakkenestje, had ze nog ni

afgeknipte handschoenen

met afgeknipte handschoenen - ze rafelen en de draadjes kriebelen tussen mijn vingers - werk ik met een scherm voor mijn neus aan wat ik straks zal moeten uitprinten of met opmerkingen terugsturen. ondertussen wordt het dak geïsoleerd en elke buitenmuur volgespoten met plastic bolletjes - niet speciaal voor mij, ik wikkel mezelf graag in dekens, draag laag over laag op mijn lijf, lees een boek in de stoffigste hoek van dit vochtige huis. maar ik leef hier niet zonder hun twee, dus behoor ik te plannen en te verbeteren met halfwassen handschoenen om mijn tere boekhoudersvingers, die op een toetsenbord thuis horen, geen blote en vereelte buitenhanden om de steel van een spade geklemd. werken aan toekomst, steeds meer toekomst. wearing fingerless knit gloves - they have freyed a bit and the short threads tickle me whenever I touch my face - I work with my nose close to a computerscreen on something I will have to print lateron or send back with

In den beginne

  in den beginne zagen we een onbestemd zwarte vlakte rondom ons  maar alsof het slechts een zwarte doek betrof die dun gesleten het eeuwige licht erachter doorgaf - sterren in een pikzwarte hemel -  werd lichtjes licht rondom ons    we proefden sindsdien de kolenduisternis en een doffe dreunende bas ontstemd door het schrille geluid van elke ontwakende zon droomden we van heldere vlammen, van zwijgzaam vuur dat onze leden in lichterlaaie zet   en de droom leidde haar eigen leven en leefde   we gaven de assen op onze tong aan elkaar door onze vingertoppen reikten fluitend naar elkaar alsof het lichamen waren die versmolten in knallende naar binnen gekeerde orgasmes imploderende dansende dansers   iemand ving dit alles, filterde en componeerde  aan een opengeklapte buffetpiano