Dat Martine bij haar oude moeder terecht kon nadat Erik haar het huis uitzette, kwam de familie goed uit. Zo was er steeds iemand in huis om het negenentachtig jaar oude mensje te verzorgen en moesten ze geen geld spenderen aan bejaardenhulp.
“Als ik kost en inwoon kan krijgen,” zei ze op de
familievergadering, “dan betekent dat heel veel voor mij.”
In haar herinneringen zag ze hoe haar moeder vijftig jaar
geleden in de woonkamer stond. Ze droeg een blauwe bloemenjurk en had krullen
in het haar. Haar zes jaar oude ogen staarden als een ekster naar het ringetje
met een briljant en naar het bijpassende dunne gouden kettinkje met ovalen
hangertje. De randen van dat hangertje waren bezet met diamantjes en ook in het
midden blonk een diamantje. Concentrisch rond dat middelste steentje waaierde
een reliëf van slanke jugendstil blaadjes uit. De oorbellen hadden een grote
blauwe saffier in het midden.
Op het zolderkamertje van Armand, haar enige broer en
kakkenestje, had ze nog niet gezocht naar de juwelen of naar iets anders van
waarde dat haar financiële nood kon ledigen.
Bij het openen van het zolderluik voelde ze hoe het stof
in haar kapsel terecht kwam. Met een bezemsteel haalde ze de spinnenwebben uit
de opening. Het houten schuiftrapje kraakte. Eenmaal boven zag ze hoe het licht
door een klein raampje aan de westkant naar binnen viel. In de rest van het
zoldertje hingen halfduistere schaduwen over het eenvoudige door haar vader
gemaakte bed en de gebricoleerde kastjes. Links van haar was het donker. De
zwarte bolvormige lichtknop deed gelukkig de gloeilamp nog wakkelend branden.
De kamer was nog kleiner dan ze had gedacht en ze kon er maar net rechtstaan.
Een balk van het dakgebinte liep van links naar rechts over de hele lengte van
de kamer. De doffe en tegelijk scherpe geur van het stof drong diep door tot in
haar sinussen. De houten platen van het plafond waren rechtstreeks tegen de
panlatten geklopt. ’s Winters was het hier ijskoud en ’s zomers niet
te harden. Tegen het raampje stond een bureautje naast het voeteinde van
het bed. Er hingen nog kleren in de kleerkast, het bed was niet opgemaakt, een
zelfbouwdoos voor een vliegtuig lag op het bureaublad, het vliegtuig zelf half
afgewerkt, tijdschriften op de grond en een poster van een vogel in volle
vlucht boven het bed. De rechterbovenhoek van de poster was losgekomen en
krulde naar beneden. De lucht was hier zo verzadigd van stof dat ze voelde
hoe er een laagje op haar armen, kleren en op haar gezicht kwam te liggen. Ze onderdrukte
de neiging om zo snel mogelijk uit dit vuile nest te verdwijnen, maar toch keek
ze onder de kromgetrokken matras, tussen de boekjes op het rekje en in de
kleerkast. De schuifjes van het bureautje klemden zo hard dat ze dacht dat er
ergens een slot op moest zitten. Het onderste schuifje gaf als eerste mee. Daar
vond ze tussen de dode insecten een pin-upkalender. In het middelste schuifje
vond ze Playboys. De recentste was van 2002, een jaar voor haar vader aan
longkanker overleed. Om het bovenste schuifje los te krijgen moest ze wrikken
en schudden. Net toen plofte de lamp.
***
Martine overschouwde de enveloppen met geld op Armands bed.
Sinds het tellen van de briefjes trilden haar handen als espenbladen in de
wind. Alles samen was het vierhonderdduizend Belgische frank. Ze had nog nooit
zo veel geld bij elkaar gezien.
“Het
is te veel om zo te wisselen,” zei de
bankbediende aan de telefoon, “waarom kom
je deze namiddag niet langs? Dan kijken we samen wat we met het geld kunnen doen. Past vier uur voor jou?”
Martine hield haar adem eventjes vast, blies hem daarna in
een langzame zucht en met bolle wangen uit haar longen. Ze keek op haar
horloge. Drie uur. Door het raam zag ze een grijze duif door een bewolkte hemel
vliegen.
Ze riep naar
beneden.
“Moeder!”
En
nog eens:
“Moeder!”
“Ja.”
“Alles
in orde?”
“Ja-a.”
“Heb
je nog iets nodig, ofzo?”
“Nee.
Alles goed hier.”
“Heb
je je mineralendrankje opgedronken?”
“Wat
heb ik gedronken?”
“Dat
drankje van de dokter tegen de diarree.”
“Bijna
op. Nog een kletske.”
“Opdrinken,
eh. Dat moet van de dokter.”
“Ja-a.
Het moet toch niet allemaal in één keer. Ik drink het wel op.”
“Oké,
goed. Zolang je het maar opdrinkt. Ik ga me omkleden en dan kom ik. Het duurt
niet lang.”
Martine
opende de enveloppen nog eens, alsof ze wilde controleren of het geld in
tussentijd niet verdwenen was. Ze ritselde met haar wijsvinger over de randen
van de briefjes. Ze rook eraan.
Twee
weken voor Erik haar de deur gewezen had, had ze dit kakigroene kleedje ook
aangehad. Ze had het pas gekocht en zichzelf bediend van een parelketting,
bijpassende oorbelletjes, ring en armbandje. Ze waren samen in de MangerManger
uit gaan eten. Hij had haar complimentjes gegeven.
Een
week daarna, toen duidelijk werd hoe duur het jurkje en de juwelen waren en van
welk geld ze alles had gekocht, was ze haar krediet kwijt. Het was de druppel,
had Erik gezegd en hij dreigde ermee de juwelen en het kleedje terug naar de
winkel te brengen. Uiteindelijk had ze alles mogen houden en was zij terug naar
haar moeder. Alsof zij ook te duur van deze winkel was gekocht.
Het
kon haar niet meer schelen. Dat kakikleurige kleedje en die paarlen ketting met
bijbehorende oorbelletjes, ring en armbandje waren niet bedoeld om in de kast
te hangen. Vandaag wou ze in stijl naar de bank. Tijdens het schminken, kreeg
ze haar trillende vingers niet onder controle. Beneden hoorde ze iets vallen.
“Moeder?!
Moeder?!”
Er
kwam geen antwoord. Ze stommelde de trap af om te kijken.
Haar
moeder lag in haar zetel en sliep. De tv stond aan en het Duits van ‘Sturm der
Liebe’ verstomde elk mogelijk ander geluid in de woonkamer. Martine nam de
afstandsbediening van de vloer en zette het geluid zachter. Ze dronk twee
portootjes kort na elkaar, spoelde het glas uit en zette het daarna weer bij de
schone glazen in de barkast. Boven merkte ze weinig verschil bij het schminken.
Aan de linkerkant van haar bovenlip was ze een beetje uitgeschoten met haar
lippenstift en bij haar linkeroog was het lijntje gehakkeld. Het moest maar zo.
Ze koos haar bruinlederen handtas en stak de enveloppen er rechtop in. Het was
tijd om te vertrekken.
Beneden
merkte ze onmiddellijk de zure geur van ontlasting. Het was niet waar, dacht
ze, niet nu. Potverdikke.
“Moeder,
heb jij een vuile pamper? Moeder, moeder! Word eens wakker. Moeder, hoe is dat
mogelijk! Je bent in slaap gevallen en je pamper zit vol. Vooruit, dit moeten
we eerst opkuisen.”
Tijdens
het verversen vielen twee enveloppen uit haar handtas. Met vuile vingers raapte
ze die op, stak ze terug in de handtas en gooide die in een hoek. Het beeldje
dat nonkel pater uit de tropen had meegebracht en dat in die hoek stond,
wankelde, maar viel niet.
Een
half uur later zat haar moeder proper in haar zetel. Zij veegde eerst nog met
een schotelvod een vlek van haar jurk en ging toen aan de keukentafel zitten.
Ze had geen zin meer om naar de bank te gaan en keek met een half oog naar de
opengeslagen krant.
“Sorry,
liefje,” zei haar moeder.
“Maar
moeder, daar kan jij toch niks aan doen. Het is niet prettig, maar je kan er
niets aan doen.”
“Sorry.”
“Ik
weet het moeder. Stop maar met sorry zeggen, het is nu zo. De dokter komt
morgen nog eens langs.”
“Weet
je wat, Martine.”
“Wat
is er moeder?”
“Ik
heb nog iets voor jou. Ga eens boven in de commode kijken. De onderste lade.
Daar ligt een zijden zakje. Ga dat halen. Wat daar inzit is voor jou.”
“Moet
dat echt nu, moeder? Dat hoeft toch niet.”
“Ik
sta erop.”
“Weet
je wat? Ik zal het gaan halen en dan zien we wel.”
Martine
blies de lucht weer met bolle wangen uit haar longen. Haar voeten sleepten over
de vloer en over de treden van de trap. Ze vond het paarse zijden zakje in haar
moeders commode, zoals ze gezegd had. Het was met een zilverkleurig lintje
dichtgeknoopt .
“Hier
is het,” zei Martine.
“Kom
eens, meisje.”
“Moeder,
allé.”
“Nee,
nee, kom hier. Vooruit. Geef je hand.”
Haar
moeder opende het zakje en de erfjuwelen die ze eruit haalde, glommen in het
oranjegele licht van de staande lamp. Haar moeder schoof de ring over Martines
vinger. Daarna hing ze het hangertje om haar nek. Martine moest daarvoor zo ver
vooroverbuigen dat ze bijna op de schoot van haar moeder viel.
“Voor
jou. Ze zijn voor jou. Jij verdient dat.”
Haar
moeder snoot haar neus en veegde met de zakdoek haar ogen droog.
Martine
verving haar eigen oorbellen en deed de paarlen ketting uit. De rest van de
namiddag en de avond hield ze haar moeders juwelen aan. Pas vlak voor ze ging
slapen, legde ze het paarse zakje weer op zijn plaats.
***
Drie
weken later lag haar moeder in een ziekenhuisbed. De bacterie die haar diarree
veroorzaakte, bleek tegen elke vorm van antibiotica opgewassen. Een infuus
zorgde voor vocht in haar aderen. In bed nam ze niet de helft van de plaats in
die ze normaal gezien innam. Martine was in die laatste weken amper van haar
moeders zijde geweken en had geen tijd genomen om naar de bank te gaan. De
enveloppen lagen weer op hun oorspronkelijke plaats.
Haar
moeder wilde iets zeggen, maar haar stem was te zwak om boven het geluid van de
tv uit te komen.
“Wacht
even, moeder. Ik zet eerst de tv af. Zo kan ik je niet verstaan.”
Martine
zette de tv af en legde de afstandsbediening op het ongebruikte eetplankje.
Daar donderde hij meteen af. Martine moest op haar knieën onder het bed om
eraan te kunnen. Ze stootte haar rug tegen de rand.
“Wat
is dat hier allemaal,” riep een verpleegster. “Is alles nog in orde?”
“Het
tv-kastje was gevallen.”
“O,
als het dat maar is. Ik kom eens kijken hoe het zit. Mag ik even onder de lakens?”
De
verpleegster wachtte niet op een antwoord en sloeg de lakens achteruit. Kordaat
ververste ze haar moeders pamper die alleen nog maar wat vochtig slijm bevatte.
Toen ze klaar was, stopte ze haar moeder onder en trok de lakens strak.
“Heb
je het niet te koud? Zal ik er een extra dekentje opleggen?”
Weer
wachtte ze niet op een antwoord en ze dook de kast in waar ze een dun dekentje
uithaalde. Met een zwier legde ze het in één beweging losjes over haar moeder.
“Dank
u, dank u,” mompelde haar moeder.
De
verpleegster keek Martine aan en wenkte haar met het hoofd. Op de gang
fluisterde ze plots.
“Ik
heb er geen goed oog in,” zei ze. “Jouw mama is erg zwak geworden.”
Martine
zweeg en keek naar de grond.
“Ik
vrees dat het tijd is om afscheid te nemen.”
Ook
de verpleegster zweeg nu en keek Martine van top tot teen aan.
“Ik
zeg het maar.”
“Nee,
nee, dank u verpleegster. Misschien moet ik inderdaad de rest van de familie
bellen.”
Martine
nam haar telefoon en belde eerst naar haar oudste zus. Daarna contacteerde ze
de rest van de zussen en uiteindelijk Armand. Ze spraken af om de volgende dag
naar het ziekenhuis te komen. Alleen Armand kon niet, die kwam dezelfde avond
nog.
Toen
Martine terug de ziekenhuiskamer in ging, lag haar moeder te slapen. Met open
mond. Haar adem schuurde tegen haar huig en haar armen lagen bleek bovenop de
lakens.
Armand
kwam een half uurtje later aan en trof zijn moeder zo slapend aan. Hij zette de
tv op.
“De
laatste kilometers van de koers,” zei hij. “Er is een ontsnapping en er zitten
drie Belgen in.”
“Ik
ga in de cafetaria iets drinken,” zei Martine, “en in het winkeltje een krant
kopen.”
Bij
het terugkomen, was haar moeder wakker. Armand hield haar hand vast. Op tv zag
ze een renner op een podium staan. Hij trok een groen truitje aan. De bloemen
in zijn hand gooide hij het publiek in. Het geluid stond af.
“Het
is goed dat je dat gezegd hebt, moeder,” zei Armand. “Rust nu maar weer uit.”
Haar
moeder sloot onmiddellijk weer haar ogen.
“Ze
is er slechter aan toe dan ik dacht,” zei Armand, terwijl hij op zijn horloge
keek.
“We
zullen haar maar laten,” antwoordde Martine.
Samen
wandelden ze naar de uitgang. Armand reed met de auto naar huis. Martine nam de
bus. De zussen hoefden de volgende dag niet meer te komen.
***
Priester
Gerard verzorgde de uitvaartdienst. Op het einde van de koffietafel raakte
Martine met hem aan de praat. Ze hield van zijn melodieuze stem en de manier
waarop hij met zijn donkere ogen recht in haar ziel leek te kijken. Haar zussen
en broer wachtten niet tot het einde van dat gesprek en vertrokken zonder
haar. Toen ze haar jasje aandeed, nam priester Gerard haar hand in zijn twee
handen en knikte. Hij deed zijn mond open, maar voor hij iets kon zeggen, werd
hij onderbroken door de zaakvoerster.
“Martine?
Jouw zus zei dat jij de betaling van de koffietafel zou regelen.”
“O
ja, dat weet ik niet. Dat zal dan wel.”
Priester
Gerard wuifde en draaide zich om.
“Dat
kan cash als je wilt.”
Martine
voelde haar hoofd rood aanlopen en het jasje dat ze net had aangetrokken, moest
onmiddellijk weer uit. Zo veel geld had ze niet. Ze kon het niet eens
voorschieten.
“M-mag
dat ook met een o-overschrijving? Ik heb geen cash bij me.”
“Er
is een bankautomaat iets verderop in de straat.”
De
bovenste knopjes van haar blouse moesten ook los. Ze krabde aan haar armen
alsof ze pas door een mug gestoken was.
“Nee,
ik bedoel, misschien toch liever met een overschrijving. Dat is gemakkelijker
om het onder elkaar te regelen.”
“Dan
is het wel iets meer, natuurlijk.”
De
zaakvoerster van de zaal verdween achter de toog en kwam vijf minuutjes later
terug met een factuur. Martine plooide het blad twee keer dubbel.
De
twee kilometer terug naar het huis van haar moeder legde ze te voet af. Op hoge
hakken. Toen ze de straat in stapte, zag ze van ver de auto’s staan.
Haar
zussen en broer zaten rond de keukentafel. Ze moesten het eens hebben over hoe
lang ze hier nog in huis wilde blijven.
“En
moeders juwelen,” vroeg haar oudste zus, “weet jij toevallig waar die liggen?
Ze had mij beloofd dat ik die als oudste zou krijgen als ze er niet meer was,
maar ik vind ze nergens. Ze zitten niet in haar juwelenkoffertje.”
Martines
hand gleed naar haar handtas. Ze voelde eerst aan het zijvakje en daarna haalde
ze de factuur eruit. Ze legde die in het midden op de tafel.
“Ik
denk het wel,” antwoordde ze. “In haar commode, de onderste schuif, helemaal
achteraan en onder de lakens verstopt.” Ze mompelde het bijna als een excuus.
Haar
oudste zus schoot meteen naar boven. Een andere zus nam de factuur, plooide ze
open en keek er lang naar. De twee andere zussen dronken koffie en zeiden
niets. Armand dronk bier en glimlachte na elke slok.
Een
paar dagen later merkte ze dat de enveloppen niet meer op hun plaats lagen. Ze
vloekte één keer kort en luid. Daarna kwam ze twee dagen het huis niet uit.
Tien dagen later verkocht ze haar eigen paarlen juwelen tweedehands voor bijna
evenveel als ze hen gekocht had. Niet lang daarna mocht ze voor de eerste keer
bij priester Gerard gaan koken en poetsen. Het was ook priester Gerard die
ervoor zorgde dat ze net buiten het centrum in een studio kon intrekken. Voor
weinig geld.
Op
heldere dagen lag ze op haar rug in de zetel en keek ze via een koepeltje door
het platte dak naar de hemel. Ze hield ervan om door dat kleine vierkantje
vogels te zien vliegen in een blauwe lucht. Het zou niet lang meer duren voor
de erfenis rond was en de boerderij te koop gezet werd. Daarna hoefde ze met
geen van haar familieleden nog contact te houden.
Om
haar rechterringvinger zat het ringetje met het briljantje. Op het schapje
naast de tv stond een klein kristallen vaasje dat ze bij priester Gerard
weggenomen had. Ze had het opgeblonken en er een plastieken roosje in gestoken.
Zowel het briljantje als het vaasje vingen het licht en verspreidden het in
geometrische figuren tegen de muur. Over en door elkaar.
Reacties
Een reactie posten