Rodevos had zich gelukkig al losgemaakt van de gevaren die er in het oude woud dreigden en op sluwe wijze was hij er in geslaagd om zo goed als onzichtbaar te worden tussen al het prehistorische geweld, maar hij had de weg terug nog niet gevonden. D.w.z. hij had weten te overleven, maar was hopeloos verdwaald. Het had Springeekhoorn veel moeite gekost om hem te lokaliseren en nog meer om hem ervan te overtuigen met hem mee te gaan. De arme knaap was al behoorlijk paranoia. Al bij al was zijn operatie redelijk vlot verlopen.
Tot ze haar tegenkwam natuurlijk. En zij was duidelijk in het voordeel, dit was haar terrein, haar territorium. Geen wonder dat Rodevos plots door de lucht geslingerd werd en Springeekhoorn een lelijke vleeswonde op zijn rug opliep. Ze ontsnapten. Gelukkig, maar niet zonder de snijdende kevers en de bloedzuigende nachtvlinders. Rodevos mankte en hoewel de vleeswonde van Springeekhoorn niet erg diep was, had hij wel veel bloed verloren. Zo sukkelden ze uiteindelijk over de Grote Fossiel in veiligheid.
Een heel bataljon stond hen op te wachten. Het had niet lang meer geduurd voor Eénoogkater ze de rivier over gestuurd had, dat wist Springeekhoorn. Gelukkig was dat niet gebeurd, van dat soort grootscheepse acties hield hij niet. Bovendien draaiden ze vaak op niets uit dan alleen maar meer narigheid.
Onmiddellijk werden hij en Rodevos van elkaar gescheiden. Rodevos werd tussen vier á vijf dokters wegbegeleid en voor hem stond zijn oude vriend, Ijspatrijs, klaar.
Laat even kijken, zei hij, zonder inleiding.
Geen gedoe. Zo had Springeekhoorn zijn dokter het liefst. Hij draaide zich om zodat Ijspatrijs kon zien wat er met zijn rug aan de hand was. Hij had gevoeld dat er iets scherps op terecht was gekomen en hij had bloed langs zijn benen zien lopen, maar hij had geen idee hoe het eruit zag.
Pijn?
Geen idee, voorlopig ben ik nog wat verdoofd, denk ik. Ik loop nog over van de adrenaline.
Dan ontsmet ik en naai ik het onmiddellijk.
En zo geschiedde.
Pas toen dat allemaal achter de rug was, merkte Springeekhoorn hoe moe hij was.
Ga maar liggen, zei Ijspatrijs. Ik vermoed dat je veel bloed verloren hebt, dus is het misschien beter als we je even naar de hospitaalstruiken brengen.
Nee, antwoordde Springeekhoorn resoluut. Breng me maar naar huis, dan kan ik de rest van de winter bij Zilvervleugel liggen.
Goed, zei Ijspatrijs, jij kiest, maar ga er niet te licht over. Je zal ook na de winterslaap veel rust nodig hebben. Bovendien was je eigenlijk te oud om de rivier over te steken. Ik begrijp niet dat Eénoogkater jou gevraagd heeft. Het Oerbos doet soms lelijke dingen met een brein en hoe jonger je bent, hoe meer je daar tegen bestand bent. Ik kom sowieso in de lente een keer kijken hoe het met je gaat.
Ondertussen had een bode Eénoogkater verwittigd.
Zo, je wilt naar huis, ouwe jongen. Kom dan.
Kreunend en traag bewoog het duo zich langs de paden door het bos. Er werd niets gezegd.
Pas toen ze aan het nest met de slapende Zilvervleugel kwamen, zei Eénoogkater iets.
Ik wist dat je hem zou terugbrengen.
Springeekhoorn opende zijn mond, maar de kater was hem voor.
Dit was de laatste keer. Het betekent enorm veel voor ons, dat moet je beseffen.
Springeekhoorn wist niet of hij dat moest geloven, maar was te moe om een verwensing naar diens hoofd te slingeren. Hij knikte en kroop dicht tegen Zilvervleugel aan.
De lente kwam dat jaar veel en veel te vroeg.
Tot ze haar tegenkwam natuurlijk. En zij was duidelijk in het voordeel, dit was haar terrein, haar territorium. Geen wonder dat Rodevos plots door de lucht geslingerd werd en Springeekhoorn een lelijke vleeswonde op zijn rug opliep. Ze ontsnapten. Gelukkig, maar niet zonder de snijdende kevers en de bloedzuigende nachtvlinders. Rodevos mankte en hoewel de vleeswonde van Springeekhoorn niet erg diep was, had hij wel veel bloed verloren. Zo sukkelden ze uiteindelijk over de Grote Fossiel in veiligheid.
Een heel bataljon stond hen op te wachten. Het had niet lang meer geduurd voor Eénoogkater ze de rivier over gestuurd had, dat wist Springeekhoorn. Gelukkig was dat niet gebeurd, van dat soort grootscheepse acties hield hij niet. Bovendien draaiden ze vaak op niets uit dan alleen maar meer narigheid.
Onmiddellijk werden hij en Rodevos van elkaar gescheiden. Rodevos werd tussen vier á vijf dokters wegbegeleid en voor hem stond zijn oude vriend, Ijspatrijs, klaar.
Laat even kijken, zei hij, zonder inleiding.
Geen gedoe. Zo had Springeekhoorn zijn dokter het liefst. Hij draaide zich om zodat Ijspatrijs kon zien wat er met zijn rug aan de hand was. Hij had gevoeld dat er iets scherps op terecht was gekomen en hij had bloed langs zijn benen zien lopen, maar hij had geen idee hoe het eruit zag.
Pijn?
Geen idee, voorlopig ben ik nog wat verdoofd, denk ik. Ik loop nog over van de adrenaline.
Dan ontsmet ik en naai ik het onmiddellijk.
En zo geschiedde.
Pas toen dat allemaal achter de rug was, merkte Springeekhoorn hoe moe hij was.
Ga maar liggen, zei Ijspatrijs. Ik vermoed dat je veel bloed verloren hebt, dus is het misschien beter als we je even naar de hospitaalstruiken brengen.
Nee, antwoordde Springeekhoorn resoluut. Breng me maar naar huis, dan kan ik de rest van de winter bij Zilvervleugel liggen.
Goed, zei Ijspatrijs, jij kiest, maar ga er niet te licht over. Je zal ook na de winterslaap veel rust nodig hebben. Bovendien was je eigenlijk te oud om de rivier over te steken. Ik begrijp niet dat Eénoogkater jou gevraagd heeft. Het Oerbos doet soms lelijke dingen met een brein en hoe jonger je bent, hoe meer je daar tegen bestand bent. Ik kom sowieso in de lente een keer kijken hoe het met je gaat.
Ondertussen had een bode Eénoogkater verwittigd.
Zo, je wilt naar huis, ouwe jongen. Kom dan.
Kreunend en traag bewoog het duo zich langs de paden door het bos. Er werd niets gezegd.
Pas toen ze aan het nest met de slapende Zilvervleugel kwamen, zei Eénoogkater iets.
Ik wist dat je hem zou terugbrengen.
Springeekhoorn opende zijn mond, maar de kater was hem voor.
Dit was de laatste keer. Het betekent enorm veel voor ons, dat moet je beseffen.
Springeekhoorn wist niet of hij dat moest geloven, maar was te moe om een verwensing naar diens hoofd te slingeren. Hij knikte en kroop dicht tegen Zilvervleugel aan.
De lente kwam dat jaar veel en veel te vroeg.
Reacties
Een reactie posten