steeds opnieuw tracht ik om in dit huis te verblijven
en in deze kamer te overnachten, om nergens anders meer
te wonen dan waar ik woon, geen plan te hebben
om ergens een boerderij of hoeve in een ver Engeland.
dat een huis slechts gebricoleerde lucht is,
besef ik, dat ik steun op een ijle trapleuning
en ik doorzakbare wolkenvloeren betreed,
maar als regen door een onbestaand dak druppelt
of zonlicht door een afwezige barst binnen schijnt,
lijkt iets binnen handbereik. toch strek ik mijn arm
niet, mijn vingers trekken slechts aan mijn tepels.
is dit werkelijk of niet, vraag ik mezelf af,
is dit waarom ik stil wil staan,
waarom ik elke tel steeds meer verdwijn
en terug te voorschijn, is deze hand die van mij?
Reacties
Een reactie posten