Over het water kwam ze toen, als een lichtvlekje doorheen de schaduwen dat grillig en aarzelend dichterbij kwam. Half slapend en half dromend nog zag hij haar tussen zijn oogwimpers naderen tot op een paar meter, waar ze inhield. Ze keek hem met een scheef hoofdje nieuwsgierig aan.
Wat zie jij er vreemd uit, zei ze, er correct van uitgaand dat hij wakker was.
Hoe bedoel je, mompelde hij, terwijl hij zich slapender voordeed dan hij in feite nog was.
Nu ja, je lijkt wel tegen de stenen te plakken, zo vlak boven het water.
Dat is niet zo moeilijk als je dat kan. Ik slaap altijd zo, maar hoe jij over het water vloog, was ook niet bepaald alledaags.
Ik heb vleugels.
Dat zie ik, ja. Ze lijken op die van een libel, maar hun vorm is die van een vlinder en dan toch anders: doorschijnend en met een zilveren glans.
Daarom heet ik Zilvervleugel. Mijn moeder was een vlinder, mijn vader een libel. Simpel, en jij.
Ze noemen me Springeekhoorn, maar onze familie is een echt allegaartje. Mijn vader was een wezel en mijn moeder werd Dansgekko genoemd.
Dat is sowieso al een ongewone combinatie.
Die van jou nochtans ook.
Niet zo, hoor. Ik heb het ooit opgezocht. Het komt vaker voor dan je zou denken. Vlinders en libellen kunnen allebei vliegen.
Ja. Dat zou wel eens kunnen kloppen. De combinatie is wel geslaagd, dat moet ik zeggen. Je bent erg mooi. Groen, blauw en een beetje geel. De zonnestralen doorheen de bomen staan je beeldig… Je bloost?!
Hihi, zou je zelf niet! Zo vaak word ik niet gecomplimenteerd door iemand met een bruine vacht die met zijn rug tegen de stenen plakt.
Dat is graag gedaan. Van libellen ben ik wel bang, om één of andere reden heb ik altijd gedacht dat ze hard kunnen steken, al heb ik geen idee of ze dat ook werkelijk kunnen. En ze bewegen zo snel, onverwacht en hoekig.
Ben je bang van mij?
Nee. Je lijkt te veel op een vlinder en ik vind vlinders aardig. Ze kunnen zo lief met hun lichte vleugels langs mijn wang strelen.
Dus jij bent toch de vlinderslaper?
Hoe bedoel je?
Ik kende geen Springeekhoorn, had ik nooit van gehoord, maar van de vlinderslaper gaan wel heel wat geruchten de ronde. Elke vlinder fluistert over de warmte die je ’s nachts uitstraalt en over de trillingen in je haartjes die maakt niet uit welke vlinder doet dromen van een zachte winter. Toen je daarnet aan het dutten was, voelde ik het aan mijn nerven dat je hier in de buurt moest zijn.
Hoe eigenaardig?! Dat wist ik zelf niet.
Dat het eigenaardig is, is wel het minste wat je kan zeggen. Ik had me je nochtans anders voorgesteld. Groter vooral. En niet zo harig. Ik wist ook niet dat je hier ooit kwam. Ik woon hier nu al twee lentes en ik had jou nog nooit gevoeld, tot nu.
Zo vaak kom ik hier niet, dat klopt. Maar ik vind het hier soms gewoon leuk om te zitten. Ook vorig jaar moet ik hier een paar keer gezeten hebben.
Kan jij zwemmen?! Dat durf ik niet met mijn vleugels.
Maar jij kan vliegen, dat kan ik dan weer niet, zo zonder vleugels.
Hoe kom je dan aan die luchtperen als je niet kan vliegen?
Wacht, ik zal het je laten zien. Zo doe ik dat.
En hij toonde haar hoe hij naar boven klom in de bomen en vanuit de bovenste takken telkens opnieuw sprong om aan de peren te geraken.
Zilvervleugel lachte luid en duidelijke geamuseerd. Zo had ze zich nooit kunnen voorstellen dat die luchtvruchten geplukt konden worden. Zelf vloog ze met een wijde boog strak naar boven en kwam ze in een mum van tijd met twee armen vol peren terug naar beneden.
Minder spectaculair en indrukwekkend dan jouw manier, lachte ze, maar wel effectief. Ze bood hem de peren aan, want zij had er meer dan genoeg bij haar holle boom liggen.
Hij had echter maar één rugzak bij en die zat al eivol, hoewel hij wel iemand kende die enorm blij zou zijn met zoveel peren.
Geen probleem, stelde ze voor, dan vlieg ik wel even met je mee. Woon je ver van hier?
Niet zo.
Wat zie jij er vreemd uit, zei ze, er correct van uitgaand dat hij wakker was.
Hoe bedoel je, mompelde hij, terwijl hij zich slapender voordeed dan hij in feite nog was.
Nu ja, je lijkt wel tegen de stenen te plakken, zo vlak boven het water.
Dat is niet zo moeilijk als je dat kan. Ik slaap altijd zo, maar hoe jij over het water vloog, was ook niet bepaald alledaags.
Ik heb vleugels.
Dat zie ik, ja. Ze lijken op die van een libel, maar hun vorm is die van een vlinder en dan toch anders: doorschijnend en met een zilveren glans.
Daarom heet ik Zilvervleugel. Mijn moeder was een vlinder, mijn vader een libel. Simpel, en jij.
Ze noemen me Springeekhoorn, maar onze familie is een echt allegaartje. Mijn vader was een wezel en mijn moeder werd Dansgekko genoemd.
Dat is sowieso al een ongewone combinatie.
Die van jou nochtans ook.
Niet zo, hoor. Ik heb het ooit opgezocht. Het komt vaker voor dan je zou denken. Vlinders en libellen kunnen allebei vliegen.
Ja. Dat zou wel eens kunnen kloppen. De combinatie is wel geslaagd, dat moet ik zeggen. Je bent erg mooi. Groen, blauw en een beetje geel. De zonnestralen doorheen de bomen staan je beeldig… Je bloost?!
Hihi, zou je zelf niet! Zo vaak word ik niet gecomplimenteerd door iemand met een bruine vacht die met zijn rug tegen de stenen plakt.
Dat is graag gedaan. Van libellen ben ik wel bang, om één of andere reden heb ik altijd gedacht dat ze hard kunnen steken, al heb ik geen idee of ze dat ook werkelijk kunnen. En ze bewegen zo snel, onverwacht en hoekig.
Ben je bang van mij?
Nee. Je lijkt te veel op een vlinder en ik vind vlinders aardig. Ze kunnen zo lief met hun lichte vleugels langs mijn wang strelen.
Dus jij bent toch de vlinderslaper?
Hoe bedoel je?
Ik kende geen Springeekhoorn, had ik nooit van gehoord, maar van de vlinderslaper gaan wel heel wat geruchten de ronde. Elke vlinder fluistert over de warmte die je ’s nachts uitstraalt en over de trillingen in je haartjes die maakt niet uit welke vlinder doet dromen van een zachte winter. Toen je daarnet aan het dutten was, voelde ik het aan mijn nerven dat je hier in de buurt moest zijn.
Hoe eigenaardig?! Dat wist ik zelf niet.
Dat het eigenaardig is, is wel het minste wat je kan zeggen. Ik had me je nochtans anders voorgesteld. Groter vooral. En niet zo harig. Ik wist ook niet dat je hier ooit kwam. Ik woon hier nu al twee lentes en ik had jou nog nooit gevoeld, tot nu.
Zo vaak kom ik hier niet, dat klopt. Maar ik vind het hier soms gewoon leuk om te zitten. Ook vorig jaar moet ik hier een paar keer gezeten hebben.
Kan jij zwemmen?! Dat durf ik niet met mijn vleugels.
Maar jij kan vliegen, dat kan ik dan weer niet, zo zonder vleugels.
Hoe kom je dan aan die luchtperen als je niet kan vliegen?
Wacht, ik zal het je laten zien. Zo doe ik dat.
En hij toonde haar hoe hij naar boven klom in de bomen en vanuit de bovenste takken telkens opnieuw sprong om aan de peren te geraken.
Zilvervleugel lachte luid en duidelijke geamuseerd. Zo had ze zich nooit kunnen voorstellen dat die luchtvruchten geplukt konden worden. Zelf vloog ze met een wijde boog strak naar boven en kwam ze in een mum van tijd met twee armen vol peren terug naar beneden.
Minder spectaculair en indrukwekkend dan jouw manier, lachte ze, maar wel effectief. Ze bood hem de peren aan, want zij had er meer dan genoeg bij haar holle boom liggen.
Hij had echter maar één rugzak bij en die zat al eivol, hoewel hij wel iemand kende die enorm blij zou zijn met zoveel peren.
Geen probleem, stelde ze voor, dan vlieg ik wel even met je mee. Woon je ver van hier?
Niet zo.
Reacties
Een reactie posten